Er was eens een jager. Hij kon goed jagen, vooral op duiven en op vissen. Die verkocht hij op de markt. Hij was gelukkig. Hij, zijn vrouw en kind.
Hij kende zijn plekjes om te jagen. Zo legde hij op een morgen, al heel vroeg, zijn net uit, strooide er graantjes op en wachtte tot er duiven op af zouden komen. Het was al middag toen er drie duiven zijn net naderden. Het was bijna zo ver!
Maar plots kwamen er twee jonge mannen voorbij die hard praatten en bovendien gingen zitten. “Ja, maar straks vliegen mijn duiven weg”, bedacht de jager en hij ging snel maar stil naar die twee jonge mannen toe. Hij vroeg hen
– “Vrienden, in godsnaam, wil je hier niet zoveel lawaai maken. Ik ben bezig met duiven te vangen. Als ze bang worden, dan vliegen ze weg.”
– “Ja, maar” antwoordden die twee mannen “wij hebben een probleem dat we moeten uitpraten. Is er hier een ziek kind of zo dat moet slapen? Het is hier wel de vrije natuur, he. Hier mogen wij toch praten?”
– “Ja, maar nee”, antwoordde de jager stil. “Ik ben hier nu net aan t jagen. Jullie lawaai jaagt mijn duiven weg.”
Die twee mannen waren studenten. Van studeren krijg je natuurlijk honger. Ze wilden ook wel eens een duifje eten.
– “Goed”, zegden ze. “We zullen ergens anders ons probleem bespreken als we elk een duifje krijgen.”
De jager mopperde: ” Als ik twee duiven aan jullie geef, heb ik er zelf maar één om te verkopen. Wij zijn thuis met drie. ”
De twee studenten mopperden ook: “Jij jaagt elke dag, maar we hebben al heel lang geen vlees meer gegeten en zeker geen duivenvlees! Twee duiven, anders doen we verder met onze belangrijke les.”
De jager begreep dat ze niet weg zouden gaan. Hij dacht even na. Hij had nooit naar school mogen gaan hoewel hij dat wel gewild had. Daarom zei hij: “Akkoord! Als ik drie duiven vang, krijgen jullie er twee van, maar niet zomaar! Ik wil ook graag jullie les kennen. Jullie moeten mij dat leren, zo discussiëren over een probleem.”
-Ok, zeiden de studenten. Ze vonden het grappig en interessant om les te geven aan de jager. En zoals afgesproken waren ze heel stil. De jager kon zijn drie duiven vangen en nadien kregen zij er twee. En dan moesten ze hun probleem aan de jager uitleggen. Hoe zouden ze dat doen? Kon de jager wel lezen en schrijven?
Een van de studenten zei: Jager, weet je, studeren duurt lang. En pas na jaren studeren, kun je er iets mee doen. Als ik je nu een moeilijk woord leer, kun jij daar dan iets mee doen?
De jager antwoordde: “Ik kan inderdaad niet lezen, maar ik weet dat niemand alles op één dag leert. Om slim te worden moet je elke dag iets nieuws leren. Dat is zo voor iedereen. En nadien zie je wel wat je ermee kan doen.
De studenten zeiden: “Het is heel goed dat je iets wil leren en dat je geduld hebt. Luister! We wilden begrijpen wat het moeilijke woord “neutraal” betekent. Ken je dat woord? Nee he. We zullen het je uitleggen. ‘Neutraal’ betekent: niet mannelijk, niet vrouwelijk. En ons probleem was: wie is een ‘neutraal’ persoon? Is dat nu een man of een vrouw?
De jager fronste zijn wenkbrauwen en herhaalde het woord. “Goed, ik ben tevreden. Hier zijn de duiven. Ik heb iets bijgeleerd. Ik begrijp het.” De studenten lachten. Met studeren kan je een duifje krijgen.
En de jager ging naar de markt met zijn ene duifje. Hij kreeg er niet veel geld voor. De volgende dag hoopte hij op een goede visvangst. Maar ook dat was niets. Hij was al sinds de vroege ochtend op zee, het was al middag en hij had honger. Maar ook zijn vrouw en kind zouden honger hebben. Hij moest dus verder vissen. Hij tuurde naar het water en plots, plots zag hij net goud door het water schieten. Was dat een haring? Nee, die is als zilver. Vlug pakte hij zijn net en schepte. Hij had hem. Zo’n mooie vis had hij nog nooit in zijn leven gezien. Wat een vreemde kleuren had die. Alle kleuren van de regenboog, met glanzend witte en zwarte randjes op zijn nek, borst en zijkanten, en schubben van zilver. En vleugels van goud onder zijn buik en een staart als van smaragd. Hij legde de vis voorzichtig in een badje van appelgroenblauw zeewater. Wat een wonder. Hij kon er zijn ogen niet van af houden, van zoveel pracht.
Toen hij thuiskwam, liet hij meteen zijn wondere vis aan zijn vrouw zien.
– “Die vis mag je niet op de markt verkopen, man. Deze vis moet je aan de koning tonen. Hij heeft een marmeren bad met de mooiste vissen. De koning zal je goed belonen en je zal misschien beroemd worden!”
De jager zei: “Ja, mijn lieve vrouw. Je hebt gelijk!” en hij ging op stap naar het paleis van de koning. Daar keek hij zijn ogen uit. In de rozentuin van de koning lag een prachtige vijver. De vissen en de stenen in de vijver glommen om het felst. En midden in dobberde er een gouden bootje. Wat een juweel van een vijver! Ja, hier hoorde de vis thuis.
En ook de koning kon zijn ogen niet geloven toen hij die vis zag. Nog nooit in zijn leven had hij zo’n prachtexemplaar gezien. En hij was maar wat blij dat hij die vis in zijn vijver mocht laten zwemmen.
– Minister, sprak hij, “haal duizend gouden munten voor deze man.”
De minister kende niets van vissen maar wel veel van belastingen. Hij was schrok zich een hoedje. Zoveel geld voor zo’n stomme vis? Hij schoof stilletjes dichter bij de koning en fluisterde:
“Sire, honderd munten is ook al goed hoor. De zee zit vol met vis. Maar onze schatkist zit niet vol met geld. “
De koning kuchte en fluisterde terug: “Ja, maar beloofd is beloofd. Ik heb hem duizend munten beloofd en het is niet goed dat ik mijn woord niet houd. “
De gierige minister was ook sluw. “Weet u, majesteit. Ik heb een trucje. We kunnen de visser vragen of de vis mannelijk of vrouwelijk is. Als hij antwoordt dat de vis mannelijk is, zeggen we dat we een vrouwelijke vis nodig hebben en wij betalen de prijs van duizend gouden munten niet. En omgekeerd. Als hij antwoordt dat de vis vrouwelijk is, zeggen we dat we een mannelijke vis nodig hebben. Hij zal nooit op onze vraag kunnen antwoorden. Dan geven wij hem, honderd munten in plaats van duizend munten. Hij vertrekt tevreden en gelukkig en wij, wij ook. Wij houden ons geld, en de vis, tevreden en gelukkig. “
De koning fronste zijn wenkbrauwen, likte eens over zijn lippen, wreef even over zijn baard en vroeg dan om de jager bij hem te brengen. De jager boog voor de koning, kuste zijn hand en stapte achteruit terug. De koning kuchte en sprak heel deftig:
– “Wel, wel, wel, wat een vis he. Die vis die je voor mij getoond hebt is heel mooi, meneer de jager, dankuwel. Ik zou die vis wel willen, als dat kan. Maar, euhm, ik heb een klein probleempje. Ik wil namelijk weten, hmmm, of deze vis een mannelijke vis dan wel een vrouwelijke vis is, begrijpt u?
De jager was een arme, eenvoudige maar een slimme man. Als jager had bovendien geduld geleerd. Tja, hij wist ook niet meteen wat hij als antwoord moest geven.
“Mag ik even nadenken, sire?” vroeg hij. Het werd stil. En plotseling kwam het gesprek en de les van de twee studenten in zijn hoofd. Ja, dat was het. Het probleem. Hij kende het antwoord.
-”Majesteit”, zei hij “de vis is niet vrouwelijk en niet mannelijk. De vis is neutraal.”
De koning en zijn minister trokken grote ogen, alle wenkbrauwen omhoog, en alle kinnen omlaag. Wat voor een antwoord is dit? Een neutrale vis, zowaar?
De koning lachte zachtjes. Hij was aangenaam verrast met de slimme reactie van de jager.
– “Minister”, sprak hij vriendelijk, “Wij hebben ons bedacht. Deze jager krijgt voor deze prachtige vis, die hij mij schenkt, tweeduizend goudstukken! Mijn oprechte dank, beste man.”
De jager nam zijn beloning en keerde blij naar huis. Hij zei tegen zijn vrouw:
“Weet je, het is waar. Leren is nuttig, ook al is het maar één woord per dag.”
En hij herhaalde het woord voor haar, om zelf niet te vergeten: Neutraal.